Een toelichting omtrent afschrijvingspercentages en afschrijvingstermijnen

We bespreken de afschrijvingspercentages, alsook de afschrijvingstermijn voor diverse investeringen

Een toelichting omtrent afschrijvingspercentages en afschrijvingstermijnen

We bespreken de afschrijvingspercentages, alsook de afschrijvingstermijn voor diverse investeringen

1. In functie van gebruiksduur

Behoudens in artikel 63 WIB 92 worden er geen afschrijvingspercentages voorgeschreven in het WIB 92.

De als beroepskost aanneembare afschrijvingsannuïteit dient berekend te worden door op de investeringswaarde of residuwaarde van het activabestanddeel een afschrijvingspercentage toe te passen dat als normaal kan worden aanvaard rekening houdende met de aard en de normale gebruiksduur ervan.

De toepasselijke afschrijvingspercenten dienen per categorie van activabestanddeel in overleg tussen de belastingplichtige en de Administratie te worden vastgesteld. Bovendien dienen zij te worden behouden gedurende de ganse gebruiksduur van het activabestanddeel.

Als de belastingplichtige kan aantonen dat de economische omstandigheden of bepaalde wijzigingen in de exploitatievoorwaarden een wijziging van de vastgestelde jaarlijkse afschrijvingspercenten kunnen verantwoorden, mag aan zijn schriftelijke en gemotiveerde aanvraag daartoe een gunstig gevolg worden voorbehouden.

2. Enkel lineair of degressief is mogelijk, niet ‘willekeurig’ of ‘objectief’

De fiscale wetgever heeft (met name in de artikelen 63 en 64 WIB 92) slechts twee methodes van afschrijving in aanmerking genomen: de afschrijving met vaste annuïteit en de degressieve afschrijving (Gent 27.09.2016, 2015/AR/1475).

Het moet gezegd dat soms een willekeurige afschrijving veel objectiever zou zijn, in die zin dat het meer aansluit bij de realiteit.

Voorbeeld willekeurige afschrijving niet aanvaard – 80-10-10

Zo vroeg een belastingplichtige voor de afschrijving van een audiovisueel werk een afschrijving volgens het ritme 80-10-10, wat veel beter aansluit bij de realiteit dan een lineaire of degressieve afschrijving.

Maar de rechtbank heeft gevonnist dat uit de wettelijke bepalingen inzake afschrijvingen kan worden afgeleid dat investeringen in immateriële vast activa, waaronder audiovisuele werken, kunnen worden afgeschreven volgens de lineaire afschrijvingsmethode, dan wel volgens het stelsel van de degressieve afschrijvingen.

De rechtbank kan aldus de stelling van de eiseres niet bijtreden wanneer zij argumenteert dat inzake de afschrijving van immateriële vaste activa volgens objectieve criteria kan worden toegepast (in casu 80-10-10, omdat dit in overeenstemming zou zijn met de werkelijke waardevermindering), aangezien deze strijdig is met de voormelde wetsbepalingen. Het hof van beroep merkt nog op dat het feit dat de fiscale wet afwijkt van de boekhoudkundige regels geen schending van het principe van getrouw beeld in het boekhoudrecht tot gevolg heeft. De toepassing van de fiscale wet en de toepassing van het boekhoudrecht zijn te dezen twee verschillende toepassingen die naast elkaar bestaan, aangezien de fiscale wet afwijkt van de boekhoudkundige regels (Rb. Gent 15.04.2015, 13/3893/A, bevestigd door Gent 27.09.2016, 2015/AR/1475).

3. Concrete percentages

3.1. Overzicht aanvaarde percentages

Over het algemeen worden de hierna vermelde afschrijvingspercenten als normaal aangenomen:

gebouwen voor bewoning

3%

industriële gebouwen

5%

Meubilair

10%

Materieel

10 tot 20%

rollend materieel

20 tot 33%

klein gereedschap

33%

3.2. Wettelijk percentage inzake oplaadstations: twee jaar (2010-2012)

3.2.1. Omschrijving

Gedurende drie jaren (2010 tot en met 2012) mogen de oplaadstations voor elektrische voertuigen worden afgeschreven met twee vaste annuïteiten (artikel 63/1 WIB 92, zoals ingevoegd door de Programmawet van 23.12.2009 – BS 31.12.2009).

3.2.2. Oplaadstations

In de administratieve circulaire ter zake (Circulaire nr. Ci.RH.243/603.387 (AAFisc Nr. 15/2011) d.d. 21.03.2011) staat omschreven wat moet worden verstaan onder ‘oplaadstations’, en dus welke uitgaven precies in aanmerking komen voor de versnelde afschrijving.

3.2.3. Keuzemogelijkheid – verband met verhoogde investeringsaftrek

De Administratie wijst erop (cf. voormelde circulaire) dat de lineaire afschrijving over 2 jaar een keuzemogelijkheid is.

Wanneer de belastingplichtige ook de verhoogde investeringsaftrek wenst te verkrijgen, is hij immers verplicht het oplaadstation af te schrijven over een termijn van minimaal drie jaar (artikel 75, 4° WIB 92).

3.2.4. Bewijslast

De bewijslast m.b.t. de afschrijvingsduur van een actiefbestanddeel ligt bij de belastingplichtige.

De fiscus kan altijd aantonen dat de werkelijke waardevermindering niet overeenstemt met wat de belastingplichtige voorhoudt.

Zo werd aan de rechtbank van Hasselt een zaak voorgelegd waarbij de fiscus de afschrijvingstermijn op een Volvo had verlengd van vijf naar tien jaar. De rechtbank is van oordeel dat de Administratie terecht de afschrijvingstermijn heeft verlengd omdat de belastingplichtige niet kon aantonen dat de afschrijvingstermijn van vijf jaar correct was, ondanks het hoge jaarkilometrage (Rb. Hasselt 25.06.2008).

3.3. Herziening van de afschrijvingstermijn

Een herziening van de afschrijvingstermijn kan binnen de reguliere onderzoekstermijnen.

Een herziening van de afschrijvingstermijn kan niet op grond van artikel 361 WIB 92.

Het feit dat in het eerste jaar een afschrijvingsannuïteit berekend op een kortere termijn in aanmerking werd genomen en werd toegepast doet aan de verlenging van de termijn geen afbreuk, voor zover dat boekjaar niet het voorwerp heeft uitgemaakt van een controle door de fiscale Administratie, zodat niet mag worden aangenomen dat omtrent de afschrijvingsduur een stilzwijgend akkoord tot stand is gekomen tussen de belastingplichtige en de Administratie (Antwerpen 09.03.2009, 2007/AR/1253).

3.4. Voorbeelden (rechtspraak, pv’s …)

3.4.1. Moto en motoruitrusting

Volgens de Administratie is een afschrijvingstermijn van vijf jaar redelijk voor de afschrijving van een nieuwe motorfiets die normaal wordt gebruikt. Voor de afschrijving van beschermende motoruitrusting en helm mag een termijn van drie jaar in acht worden genomen (Circulaire 23.11.2005; zie ook PV nr. 192 van Van Quickenborne van 13.01.2015).

In een casus werd slechts een afschrijvingspercentage van 10% aanvaard, gelet op het geringe gebruik van de motor (2.200 km/jaar). De rechtbank is de Administratie gevolgd (Rb. Brussel 07.01.2011, 2005/14358/A).

Voor een afschrijving van vijf jaar (i.p.v. zeven zoals vooropgesteld door de Administratie), zie Rb. Hasselt 01.07.2021, 20/110/A.

Voor een afschrijving van zeven jaar (i.p.v. tien zoals vooropgesteld door de Administratie), zie Rb. Leuven 10.12.2021, 20/422/A.

3.4.2. Zonnecelpanelen

3.4.2.1. Administratief standpunt: in overleg met belastingplichtige

Voor de afschrijvingsduur van zonnepanelen bestaan geen administratieve richtlijnen. De minister meldt in antwoord op een parlementaire vraag dat een afschrijvingsduur van vijf jaar niet redelijk is omdat de levensduur van de panelen op 40 jaar wordt geschat en er een fabrieksgarantie van 10 jaar en een opbrengstgarantie van 25 jaar wordt gegeven. Hij geeft geen dwingende richtlijnen en stelt dat de afschrijving in overleg tussen de belastingplichtige en de taxatiedienst moeten worden bepaald (Pv nr. 1594 van de heer Nollet d.d.28.02.2007).

Niettegenstaande de rechtspraak die een afschrijvingstermijn op 20 jaar aanvaardt (zie hierna), is de minister van mening dat (Pv nr. 17034 van 18.04.2017, Integraal Verslag Commissie voor de Financiën en de Begroting, CRIV 54 COM 636, JANSSENS, K., ‘Zonnepanelen: afschrijven op 20 jaar is geen vaste regel’, Fisc. Act. 2017/16, p. 1-3):

·        er geen algemeen geldend afschrijvingspercentage met betrekking tot fotovoltaïsche zonnepanelen bestaat omdat de omstandigheden die de economische en technische waardevermindering van deze panelen bepalen, evenals de gebruiksomstandigheden op zich, onderling zeer sterk kunnen verschillen (in de vraag wordt opgeworpen dat de lange afschrijvingstermijn een rem zou kunnen zijn om over te stappen naar nieuwe energiesystemen met batterijopslag);

·        het afschrijvingspercentage in principe dus in overleg tussen de belastingplichtige en de taxatieagent moeten worden vastgesteld, zoals dit trouwens ook voor redelijk wat andere investeringen in de feiten gebeurt;

·        dit antwoord ook zal gelden als richtlijn voor de Administratie.

3.4.2.2. Rechtspraak

Er is gevonnist dat de Administratie een afschrijvingstermijn van 10 jaar terecht op 20 jaar heeft gebracht (Rb. Antwerpen 12.01.2015, 13/6040/A, besproken in Fiscale Koerier 2015/04, p. 497-498, bevestigd door Antwerpen 28.06.2016, 2015/AR/644 (bijzonder omstandige motivering)).

Er is gevonnist dat de Administratie een afschrijvingstermijn van 5 jaar terecht op 20 jaar heeft gebracht (Rb. Brugge 13.02.2017, 16/322/A).

9.3.4.2.3. Zonnepanelen op daken met een recht van opstal

Voorbeeld afschrijving zonnepanelen – 10 jaar aanvaard

De activiteit van een vennootschap bestaat uit de plaatsing van zonnepanelen op daken met een recht van opstal. Door de vennootschap wordt een opstalcontract van 10 jaar afgesloten. De zonnepanelen die worden opgericht op de daken worden afgeschreven over een looptijd van 10 jaar. De vennootschap geniet over de termijn van 10 jaar de opbrengsten uit groenestroomcertificaten in het Waals Gewest. Uit het door de aanvrager voorgelegde ontwerp van opstalcontract blijkt dat wordt voorzien dat op het einde van het opstalrecht de zonnepanelen tegen een symbolische vergoeding van 1 EUR worden overgedragen aan de opstalgever. Er wordt beslist dat de zonnepanelen geplaatst op de in opstal gegeven daken worden afgeschreven over de duurtijd van het opstalrecht, zijnde tien jaar, bij toepassing van artikel 49 en volgende, en artikel 61 WIB 92 (Voorafgaande beslissing nr. 2016.305 d.d. 17.08.2016).

In de rechtsleer wordt opgemerkt dat het voor de hand ligt om de voormelde ruling over een opstalrecht door te trekken naar situaties waarin de panelen geplaatst worden op een gehuurd gebouw. Huur geeft in principe immers aanleiding tot een ‘onzelfstandig opstalrecht’ (JANSSENS, K., ‘Zonnepanelen: afschrijven op 20 jaar is geen vaste regel’, Fisc. Act. 2017/16, p. 1-3).

3.4.3. Uitrusting van kampeerterreinen

De richtinggevende afschrijvingspercentages inzake infrastructuur, inrichting en uitrusting van kampeerterreinen zijn de volgende (Circulaire nr. Ci.RH.243/485.270 (AOIF 19/2002) d.d. 20.06.2002):

·        basisinfrastructuur van het kampeerterrein onafhankelijk van de individuele standplaatsindeling (sanitair blok, hoofdwegen, hoofdnutsvoorzieningen, enz.): 5%;

·        infrastructuur ter inrichting van de individuele standplaatsen (elektrische kasten, wateraansluiting, rioleringsaansluiting, voetpaden, parkings, perceelaanleg, betonsokkels, enz.): 10%;

·        exploitatie-infrastructuur (sport en spel, afsluiting, slagbomen, binneninrichting van het sanitair blok, secundaire verlichting enz.): 14%.

3.4.4. IT-materiaal (computers, tablets, laptop …)

Op fiscaal vlak bestaan geen strikte regels inzake de afschrijvingsduur van ICT-materiaal. In antwoord op een parlementaire vraag stelt de minister dat hij slechts kan meedelen dat overeenkomstig artikel 61, eerste lid WIB 92 deze afschrijvingen moeten overeenstemmen met een waardevermindering die zich werkelijk tijdens het belastbaar tijdperk heeft voorgedaan. Bij het vaststellen van de afschrijvingsannuïteit moet dan ook steeds rekening worden gehouden met een gebruiksduur die de werkelijkheid zo dicht mogelijk benadert en zo nodig wordt deze vastgesteld in overleg met de plaatselijke taxatieambtenaar (Pv nr. 424 van mevrouw Ingrid Claes, 18.02.2010).

In de administratieve commentaar wordt gesproken over vijf jaar (Com.IB 61/133), maar de Administratie lijkt dit zelf niet meer echt te volgen. Zo heeft de rulingdienst kenbaar gemaakt een afschrijvingstermijn van drie jaar voor een laptop redelijk te vinden (Voorafgaande beslissing nr. 900.140, 02.06.2009, nr. 16).

Noteer dat een degressieve afschrijving niet mogelijk is wanneer het IT-materiaal ook privé wordt gebruikt, omdat er in dat geval sprake is van afstand van gebruik aan derden.

3.4.5. Transfervergoedingen van sporters

De transfervergoeding van sporters moeten worden geactiveerd als een immaterieel vast actief. De geactiveerde transfervergoedingen zullen worden afgeschreven over de overeengekomen contractduur, met inachtneming van een eventuele restwaarde (CBN-advies 2010/21).

3.4.6. Reisbussen

Uit het feit dat bij de verkoop van de activa belangrijke meerwaarden worden gerealiseerd, mag de fiscus afleiden dat de gehanteerde afschrijvingstermijn te kort is. Op basis van deze vaststelling oordeelt de rechtbank dat de afschrijvingstermijn van reisbussen terecht van 7 op 10 jaar werd gebracht (Rb. Hasselt 07.03.2007).

3.4.7. Gebouwen

3.4.7.1. Algemeen

Voor de afschrijvingstermijnen voor gebouwen, zie het overzicht van de als normaal ervaren percentages (supra).

Daaruit blijkt een percentage van 3% voor gebouwen voor bewoning en 5% voor industriële gebouwen.

Hierna geven we bijzondere rechtspraak weer.

3.4.7.2. Appartementen voor verhuur

Er is geen reden om af te wijken van het gebruikelijke afschrijvingspercentage van 3% voor appartementen voor verhuur. Herstellings- en onderhoudswerken mogen in kosten worden gebracht, een frequente huurderswissel laat toe frequent de staat op te meten van het appartement en onderhoudswerken te doen en het gedemodeerd geraken van het appartement en daaruit volgende moeilijkere verhuur wordt ook niet weerhouden als grond voor een snellere afschrijving (Gent 26.10.2010, 2009/AR/2447).

3.4.7.3. Handelsruimte met showroom

Het afschrijvingspercentage van een handelsruimte met showroom wordt door de Administratie terecht vastgesteld op 3% (Gent 19.03.2013, 2011/AR/3201).

3.4.7.4. Oudere gebouwen

In beginsel is het loutere feit dat een gebouw oud is, geen reden om het sneller af te schrijven dan wat gebruikelijk is.

Voorbeeld afschrijvingstermijn ouder gebouw – 33 jaar

Er is gevonnist dat een kasteel van meer dan 100 jaar oud maar op 33 jaar mag worden afgeschreven (Rb. Gent 04.03.2004).

Voorbeeld afschrijvingstermijn ouder gebouw – 33 jaar

Er is eveneens gevonnist dat noch de ouderdom van de woning (die steeds bewoond is gebleven), noch de staat van onderhoud op zich een sneller afschrijvingsritme verantwoorden. In casu betrof het een villa in Knokke-Heist (Gent 19.03.2013, 2011/AR/3201).

Voorbeeld afschrijvingstermijn ouder gebouw – 33 jaar

Het Gentse hof van beroep motiveert de afschrijving van een ouder gebouw op 33 jaar als volgt: ‘Ook als de onroerende goederen op het moment van aankoop al niet meer nieuw waren, heeft dit zich uitgedrukt in de aankoopprijs en dus in de af te schrijven investeringssom. In een zekere zin kan men aannemen dat er in die omstandigheden al een zekere waardevermindering in de prijs is uitgedrukt doordat de ‘nieuwheid’ uit de waarde weggevallen is, waarna de investering — althans uitgaande van een normaal onderhoud — nog lang, maar traag haar waarde verliest. Dat verklaart waarom onroerende goederen in onze contreien — waar onroerend goed een hoge basiskwaliteit heeft zodat goed periodiek onderhoud een ‘lang leven’ mogelijk maakt — vaak veel langer dan 33 jaar meegaan’ (Gent 24.09.2019, 2018/AR/639).

Voorbeeld afschrijvingstermijn ouder gebouw – 20 jaar

Er is gevonnist dat een afschrijvingspercentage van 5% aanvaardbaar is omdat het gebouw 70 jaar oud is (Rb. Luik 11.10.2004, 00/1500/A).

Voorbeeld afschrijvingstermijn ouder gebouw – 20 jaar

Er is gevonnist dat, daar waar een percentage van 3% in het algemeen wordt toegepast voor de afschrijving van nieuwe gebouwen, het niet onredelijk voorkomt een percentage van 5% te weerhouden voor woningen die meer dan 30 jaar oud zijn, zoals in casu het geval. Niet de administratieve voorschriften noch het advies van de CBN leggen de verplichting op om het percentage van 3% toe te passen (Luik 19.02.2013, 2012/RG/204).

Voorbeeld afschrijvingstermijn ouder gebouw – 25 jaar

Er is gevonnist dat een ouder appartement aan zee (bij de verwerving in 2008 wordt vastgesteld dat de vorige eigenaar het al in bezit had sinds 1987), waarvan wordt aanvaard dat het voor 70% voor de beroepswerkzaamheid wordt gebruikt, wordt afgeschreven over een termijn van 25 jaar (Gent 03.01.2017, 2015/AR/2690).

Voorbeeld afschrijvingstermijn ouder gebouw – 20 jaar

Er is gevonnist dat een woning van 1996 en in 2005 aangekocht, terecht wordt afgeschreven op 20 jaar (Brussel 14.01.2020, 2015/AF/9 en 2015/AF/403).

3.4.7.5. Renovatiewerken – verbouwingen

Er is gevonnist dat de kosten van renovatiewerken moeten worden afgeschreven tegen 3%, niettegenstaande de woning op zich al 20 jaar oud is (Antwerpen 02.02.1999, Fiscale Koerier 99/286).

3.4.8. Tuinaanleg en tuinverlichting

De heraanleg van een tuin rond een bedrijfsgebouw, inclusief tuinpaden en terrassen, mag worden afgeschreven over 10 jaar. De tuinverlichting over 5 jaar (Rb. Leuven, 04.06.2010, 09/606/A, bevestigd door Brussel 02.04 2014, 2010/AR/3227).

3.4.9. Jacht

Door het hof van beroep van Antwerpen wordt een afschrijvingstermijn van een jacht op zeven jaar aanvaard (Antwerpen 18.12.2007, 2006/AR/1388).

3.4.10. Auto’s – personenwagens

Boekhoudkundig wordt een auto afgeschreven op een termijn van vijf jaar.

Uit de administratieve commentaar (Com.IB 66/36) blijkt dat:

·        er geen vaste regel bestaat die stelt dat een personenauto enz. altijd over vijf jaar wordt afgeschreven. Overeenkomstig artikel 61, eerste lid WIB 92 kunnen afschrijvingen immers slechts als beroepskosten worden aangemerkt voor zover ze noodzakelijk zijn en samengaan met een waardevermindering die zich in het belastbare tijdperk werkelijk heeft voorgedaan (zie Com.IB 61/15 e.v.);

·        de belastingplichtige ertoe gehouden is bij het vaststellen van de afschrijvingsannuïteit rekening te houden met een gebruiksduur die de werkelijkheid zo dicht mogelijk benadert (Pv nr. 1214, 13.09.1994, Volksv. Gabriëls, Bull. 745, p. 153);

·        de termijn korter of langer kan zijn, rekening houdende met het type wagen en met het gebruik dat ervan gemaakt wordt;

·        het feit dat bij de verkoop van een wagen een belangrijke meerwaarde wordt verwezenlijkt, kan erop wijzen dat de belastingplichtige de afschrijvingen voorheen fel heeft overschat en dat de toegepaste afschrijvingen dan ook niet met de werkelijke waardevermindering overeenstemmen. In zulke gevallen is de taxatieambtenaar gerechtigd het afschrijvingspercentage van de voorbije jaren te herzien en op het volgende voertuig van de betrokkene - bij gelijkblijvende omstandigheden - slechts een lagere afschrijving te aanvaarden (Pv nr. 638, 23.10.1990, Volksv. Pillaert, Bull. 705, p. 1229);

·        in het geval waarin de normale gebruiksduur van een wagen is vastgesteld op vijf jaar terwijl de belastingplichtige deze om de twee jaar wenst te vervangen om andere redenen dan de werkelijke waardevermindering – bijvoorbeeld om een hoger bedrag voor de overname van de wagen te verkrijgen of om nooit met een oud voertuig te rijden – kan de aanslagambtenaar geen afschrijving van meer dan 20% aanvaarden. De normale duur van het gebruik van het voertuig, ofwel door een eigenaar, ofwel door meerdere opeenvolgende eigenaars bedraagt immers hoe dan ook vijf jaar (Pv nr. 6, 06.01.1992, Volksv. de Clippele, Bull. 716, p. 1429);

·        het feit dat het een wagen betreft uit de lagere middenklasse die intensief wordt gebruikt, een kortere afschrijvingstermijn kan rechtvaardigen (Brussel 19.09.1996);

·        de rechtspraak een afschrijvingstermijn heeft aanvaard van vijf jaar voor een intensief gebruikte (meer dan 40.000 km per jaar) Mercedes 250D (Antwerpen 08.04.1997) en een afschrijvingstermijn van zeven jaar voor een Range Rover Turbo Diesel waarmee 20.000 km per jaar wordt gereden (Antwerpen 04.02.2003).

Voorbeeld afschrijvingstermijn tweedehandswagen – 5 jaar

Uit een ruling blijkt dat een BMW 520D (120 kW) een type wagen is dat een gebruik van +/- 40.000 km op jaarbasis toelaat en niet vergelijkbaar is met een voertuig uit de lagere middenklasse. De vorige wagen betreft een gelijkaardig type (BMW 525 – 120 kW) waarmee de aanvrager over een periode van vijf jaar en elf maanden 225.975 km heeft gereden (ongeveer 38.200 km op jaarbasis). In de ruling wordt nog opgemerkt dat een eerste normale afschrijvingsannuïteit mag worden afgetrokken van de beroepsinkomsten van het jaar of boekjaar van aanschaf, ongeacht of de verkrijging of de oprichting bij het begin of op het einde van dat tijdperk heeft plaatsgehad. Aangezien de wagen werd aangekocht in december is bijgevolg in de praktijk een afschrijving mogelijk op 49 maanden (Voorafgaande beslissing nr. 2011.055 d.d. 22.03.2011).

Voorbeeld afschrijvingstermijn tweedehandswagen – 2 of 3 jaar

Voor tweedehandswagens gelden geen bijzondere richtlijnen. Voor een auto van twee jaar oud, waarmee 40.000 km per jaar zal worden gereden, wordt een afschrijvingstermijn van drie jaar aanvaard (Gent 13.02.2002, Fisc. 842, p. 10). Voor een tweedehandswagen van zes jaar oud wordt een afschrijvingstermijn van twee jaar aanvaard (Brussel 03.10.1996, Fisc. 591, p. 6). Er werd zelfs een eenmalige afschrijving aanvaard voor een auto van vijf jaar oud (Antwerpen 02.05.2000, Fisc. 754, p. 3).

Voorbeeld afschrijvingstermijn Porsche Cayenne – 7 jaar (30.000 km per jaar)

Er is gevonnist dat de Administratie het afschrijvingspercentage van een Porsche Cayenne terecht tot 10% heeft herleid. Geen enkele wettelijke bepaling stelde de afschrijvingsduur voor wagens, die voor beroepsdoeleinden gebruikt worden vast. De afschrijvingsperiode moet steeds bepaald worden rekening houdend met de feitelijke omstandigheden en met een gebruiksduur die de werkelijkheid zo dicht mogelijk benadert. De bewijslast van de werkelijke waardevermindering van de gebruikte activa berust op de belastingplichtige. Eisers slagen er niet in aan te tonen dat het voertuig Porsche Cayenne die door hen beroepsmatig wordt gebruikt, jaarlijks een daadwerkelijke waardevermindering van 20% ondergaat. De elementen die de belastingplichtige ter rechtvaardiging van de toegepaste afschrijvingstermijn aanvoert, nl. dat dit een gewone en aanvaardbare afschrijvingstermijn is, is geen voldoende verantwoording voor het toegepaste afschrijvingspercentage. Bij afwezigheid van een dergelijk bewijs heeft de Administratie terecht geoordeeld dat het voertuig afschrijfbaar is over een periode van 10 jaar en niet van 5 jaar, zoals vooropgesteld door eisers. Het op een dergelijke wijze vaststellen van de afschrijvingsduur is geenszins arbitrair, maar het resultaat van een juiste toepassing van artikel 50, § 1 WIB 92, dat voorziet in de mogelijkheid om, bij afwezigheid van bewijskrachtige gegevens, de beroepskosten op een redelijk bedrag vast te stellen (Rb. Hasselt 18.02.2016, 14/2839/A).

In beroep wordt de termijn teruggebracht op 7 jaar. Het Hof houdt rekening met de 30.000 km per jaar, en acht 300.000 km te veel om in alle ‘kwaliteit, rijplezier en veiligheid’ rond te rijden in het voertuig (Antwerpen 30.01.2018, 2016/AR/428).

Voorbeeld afschrijvingstermijn Porsche Cayenne – 7 jaar (30.000 km per jaar)

Er is gevonnist dat het afschrijvingspercentage van een Porsche Cayenne hybride redelijkerwijs op 7 jaar kan worden vastgesteld, rekening houdende met de aard, het type, de kwaliteits- en prijsklasse van het voertuig en het voorgehouden aantal gereden kilometers per jaar (Antwerpen 07.10.2019, 2018/AR/569, besproken door JANSSENS, K., ‘Porsche Cayenne op 7 jaar afschrijven’, Fisc. Act. nr. 2019/41, p. 1-2).

Voorbeeld afschrijvingstermijn BMW 525d – 5 jaar

Er is gevonnist dat het afschrijvingspercentage van een BMW 525d op 5 jaar aannemelijk is (Antwerpen 08.09.2015, 2014/AR/18, aangehaald door JANSSENS, K., ‘Porsche Cayenne op 7 jaar afschrijven’, Fisc. Act. nr. 2019/41, p. 1-2).

Voorbeeld afschrijvingstermijn Mercedes 300D – 10 jaar

Er is gevonnist dat het afschrijvingspercentage van een Mercedes 300D die 5.000 km per jaar doet, terecht op 10 jaar is vastgelegd (Antwerpen 24.06.1997, Fiscoloog nr. 625, p. 3).

Voorbeeld afschrijvingstermijn Landrover Discovery IV – 5 jaar

Er is gevonnist dat het afschrijvingspercentage van een nieuwe Landrover Discovery IV terecht op 5 jaar is gesteld. De Administratie had de termijn op 10 jaar gebracht.Het loutere feit dat de werkelijke gebruiksduur de vermoedelijke gebruiksduur overschrijdt, rechtvaardigt de verlenging van de afschrijvingsperiode niet. Het hof is van oordeel dat het in alle redelijkheid niet aannemelijk is dat zelfs een dergelijk voertuig 10 jaar kan rijden zonder noemenswaardig verlies aan kwaliteit, rijplezier, veiligheid e.d. (Antwerpen 01.06.2021, 2018/AR/2324).

3.4.11. Vrachtwagen – marktwagen

Voorbeeld afschrijvingstermijn vrachtwagen – zeven jaar

In principe is de afschrijvingstermijn voor rollend materiaal 5 jaar, maar de rechtbank heeft de afschrijvingstermijn op 7 jaar bepaald voor een vrachtwagen op basis van het aantal afgelegde kilometers per jaar, het aantal jaren dat vrachtwagens in het verleden gebruikt werden en de waarde van de vrachtwagens bij verkoop. Uit de stukken blijkt dat appellante haar rollend materieel daadwerkelijk tussen de 6 en de 12 jaar gebruikt en dat zelfs in het laatste geval de verkoop nog tot de realisatie van een meerwaarde leidt (Rb. Leuven 09.12.2011, 10/2675/A, bevestigd door Brussel 29.06.2016, 2012/AR/291, besproken door VANDEN BERGHE, B. in Fiscale Koerier 2016/19-20, p. 899-904).

Voorbeeld afschrijvingstermijn vrachtwagen – marktwagen – tien jaar

Er is gevonnist dat de afschrijving van een marktwagen op 10 jaar redelijk is, gelet op de gebruiksintensiteit, 6500 km per jaar, en de duurzaamheid van een dergelijk voertuig (Antwerpen 07.10.2014, 2013/AR/937).

Voorbeeld afschrijvingstermijn vrachtwagen – trekkers – opleggers (chassis) – vier en vijf jaar

Er is gevonnist dat een wijziging van de overdraagbare verliezen (ingevolge een wijziging van het afschrijvingsritme) een voldoende belang is voor een ontvankelijke rechtsvordering. In casu was het bezwaarschrift afgewezen als ‘onontvankelijk’. Het akkoord met betrekking tot de voorgaande jaren is niet bindend voor de belastingplichtige wegens gewijzigde feitelijke omstandigheden, zoals aandelenoverdracht met nieuw beleid, de uitbreiding van de transportvloot en de verstrengde milieuwetgeving. De afschrijvingstermijn is vastgesteld op vier jaar voor trekkers en vijf jaar voor opleggers (chassis). De Administratie wou deze termijn op acht en tien jaar brengen. De belastingplichtige verwijst naar de vele bestemmingen en doorijlanden binnen Europa en de verschillende milieuvereisten, die voortdurend worden aangepast en verstrengd. Zij verwijst ook naar initiatieven van Europa om het transport zo milieuvriendelijk mogelijk te maken. Ook wordt er gewezen op de grote hoeveelheid kilometers die worden afgelegd (Rb. Antwerpen 12.05.2021, 18/3756/A, casus Jost Trucking).

3.4.12. Windmolens - windturbine

Niettegenstaande afschrijvingstermijnen van 10 jaar worden toegepast, is in akkoord met de Administratie een afschrijvingstermijn van 15 jaar vastgesteld voor windmolens (Rb. Antwerpen 02.04.2012, 10/5614/A).

3.4.13. Bril

Er is gevonnist dat de afschrijvingstermijn van een bril (waarvan het beroepsgebruik in casu blijkbaar niet werd betwist) terecht werd vastgesteld op drie jaar (Rb. Antwerpen 18.04.2012, Fiscoloog nr. 1315).

3.4.14. Machines loonwerker in agrarische sector

Er is gevonnist dat de afschrijvingstermijn van de machines van een loonwerker in de agrarische sector (tractoren, hakselaars, sorteergrijpers, silagewagen, …) terecht op tien jaar werd gebracht (Rb. Brugge 18.03.2013, 11/3536/A). In beroep werd het percentage voor landbouwtractoren op 5 jaar gebracht en bleven de andere percentages behouden (Gent 23.12.2014, 2013/AR/1792).

3.4.15. Boeken en tijdschriften

De in een vennootschap ingebrachte bibliotheek (collectie boeken en tijdschriftartikels van een redacteur van een tijdschrift) kan worden afgeschreven op een termijn van zeven jaar (14%) (Rb. Gent 15.05.2012, 03/728/A, bevestigd door Gent 14.01.2014, 2012/AR/2527).

3.4.16. Quasi-inbreng – heterocyclische groep goederen

Er is gevonnist dat de afschrijvingstermijn van een heteroclytische groep kantoormateriaal terecht werd vastgesteld op vijf jaar (Gent 03.06.2014, 2012/AR/2990).

3.4.17. Muziekinstrumenten (piano, …)

Een Steinway-piano, waarvan de Administratie voorhoudt dat deze niet in waarde daalt, integendeel, aanvaardt de rechtbank desalniettemin een afschrijving van 5% (daar waar de belastingplichtige tien jaar voorhield). De rechtbank stelt dat, niettegenstaande een vleugelpiano van Steinway ongetwijfeld een zekere waardevastheid heeft, het vaststaat dat ook deze piano verslijt door het effectief en ongetwijfeld intensief gebruik door de eiser, zijnde een beroepsmuzikant, en aldus een waardevermindering ondergaat door het gebruik voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid (Rb. Antwerpen 11.02.2015, 14/1165/A).

In een verder verleden werd de afschrijving van een Stradivarius-viool toegestaan (Brussel 04.05.1982, FJF, nr. 82/115 en RW 1982-83, 802) en van een Bechstein-piano (Bergen 17.12.2004, FJF, nr. 2005/221).

Een gouden fluit (Flutissimo, Sankt Augustin, Duitsland, aanschaffingsprijs 34.900 EUR), ook al bevat die edelmetalen, is onderhevig aan slijtage. Een afschrijving op vijf jaar wordt als overdreven aangemerkt, maar 5% per jaar is voor de rechtbank aanvaardbaar (Rb. Brussel 22.10.2021, 2020/1445/A).

3.4.18. Wervend gedeelte van een ‘attractie – aankleding van zones’ in vrijetijdsindustrie (gethematiseerde gebouwen)

Er is beslist dat de investeringen ‘Attracties/Aankleding van zones’ gesplitst kunnen worden in twee afzonderlijke gedeelten, zijnde een ‘wervend gedeelte’ en een ‘eigenlijk functioneel gedeelte’ van de investeringen. Het wervende gedeelte kan worden afgeschreven over de periode dat dit gedeelte effectief een wervend karakter heeft en die aldus verschillend is van die van het functionele gedeelte. In casu werd een degressieve afschrijving over drie jaar volgens de toepasselijke fiscale wettelijke bepalingen, inclusief artikel 64, derde lid WIB 92 (de 40%-regel), aanvaard (Voorafgaande beslissing nr. 2017.234 d.d. 22.08.2017, besproken door X, ‘Afschrijving. “Attracties” in vrijetijdsindustrie. Verschillende afschrijvingstermijn voor “wervend” gedeelte/”functioneel” gedeelte’, Fiscoloog 2017, nr. 1539, p. 14).

3.4.19. Laadpalen – laadstations

De minister heeft in antwoord op een Pv gesteld dat hij ‘uit de informatie die ons bereikt’ meent te kunnen afleiden dat een termijn van tien jaar als een normale gebruiksduur voor een laadpaal kan worden aanvaard’ (PV nr. 673 van De heer volksvertegenwoordiger Wouter Vermeersch van 08.10.2021, V&A, 2021-2022, 55 068).